7 vragen aan…Herman van Veen
- U heeft honderden keren in Carré gestaan. Kunt u beschrijven wat dat theater zo magisch voor u maakt?
,,Carré is de enige plek ter wereld waar wij zó intensief en zó lang achter elkaar spelen en speelden. Ruim vijfhonderd voorstellingen, geloof ik. Na afloop van de vijfhonderdste voorstelling in Carré kreeg ik de sleutel van de voordeur. Heb er dus een thuis bij.
Wat Carré, Carré maakt is haar hoefijzer vorm. Eigenlijk niet anders dan een antiek Grieks theater. Iedereen ziet iedereen en versterkt zo elkaars reacties.”
2. U heeft daar bijzondere ontmoetingen gehad, zoals die met Bette Midler en de Koningin. Hoe heeft u dat beleefd?
,,Vooral verlegen. Het zijn vaak onhandige, hartelijke momenten.”
3. Elke voorstelling is anders omdat u het blijft actualiseren. U bent geroutineerd, maar dat lijkt me toch elke keer weer spannend. Hoe is dat voor u?
,,Zeker wel. Denk zo af en toe voor een voorstelling: ‘Zou iemand het van me kunnen overnemen?’ Zong je vroeger over later, zing je nu vaker over vroeger. Waarmee ik niet de oude liedjes bedoel. Zing en vertel over wat er nu speelt, eigenlijk als een dagboek. Minder dan vroeger over wat er zou moeten spelen. Je was toen natuurlijk overmoediger. Ga economischer met mijn krachten om. Dat is overigens geen vrije keuze. De jaren tellen. Spring niet meer in een karperduik van het toneel. Ga ook niet meer zo vaak door de klok van twaalf met de toegiften. Heb nog geen drastische problemen. Ervaar er ook wel de voordelen van. Je hoopt natuurlijk nooit dood te gaan, dus die dood gaan we proberen te vermijden. Ouder worden heeft indrukwekkende aspecten. Merk dat ik mijn ouders bijvoorbeeld steeds beter ben gaan begrijpen. Die mensen gonzen maar door in mijn hoofd. Zij zijn nooit écht overleden.”
4. Wat heeft u van al die keren in Carré – al dan niet zelf op het podium – het meeste ontroerd?
,,Dat Ramses Shaffy tijdens een van onze voorstellingen ooit in de zaal opsprong en riep: ‘Maar dat is toch geweldig!’”
5. Wat is u het meeste bijgebleven van de allereerste keer dat u in Carré mocht optreden?
,,Op onze eerste avond in Carré, ik was toen 24 jaar, speelden we voor een handjevol genodigden en, zoals Peter van Bueren in De Tijd van 6 mei 1971 schreef, een paar andere dwazen. Omdat ik het eng vond, om zomaar het toneel op te lopen, had ik besloten van achter uit de zaal op te komen. Zodoende had ik een langere aanloop om mijn hartslag te controleren. Sta op die voor ons zo belangrijke avond twee minuten voor acht achter de zware rode gordijnen in de hal te wachten tot het zaallicht uit gaat terwijl een laatste bezoeker zich nog naar binnen haast. Vóór het gordijn in de zaal stond mijnheer Dekker, die ons naar Carré gehaald had, en mij voor de voorstelling ter bemoediging een boekje over het leven van Grock gegeven had, met op bladzijde 7 nog een persoonlijk woordje van Grock voor mijnheer Dekker. Naast hem stond de directeur van Carré, Karel Wunnink. Ik hoorde de laatste zachtjes zeggen, terwijl het zaallicht langzaam uitging en zij niet wisten dat ik achter dat gordijn stond: ‘Mijnheer Dekker, ik heb er een hard hoofd in.’”
6. Terugkijkend naar eerdere jaren; hoe was het voor u een gezinsleven te combineren met uw gezin?
,,Wij wisten niet beter. Alles is gelukkig goed gegaan. Heb vier prachtige, inmiddels volwassen kinderen met als bonus drie kleinkinderen. Geluk dus dat niet opgaat.”
7. Hoe ziet het leven van Herman van Veen er over tien jaar uit, hoopt u?
,,Als het door mag gaan zoals het gaat zult u mij niet horen mopperen.”